Spiegel Magazine; Goudkoorts

Goudkoorts                                                              Peter van de Sande

 

Met hangende pootjes heb ik jaren geleden de oevers van de rivier verlaten. Ik dacht bovenop een pot met goud te zitten, maar een aantal ‘omgevingsfactoren’ misgunden me het geluk zodat ik er niet in slaagde om de aanwezige goudklompen aan de rivierbedding te onttrekken. Slechts enkele nuggets en een beetje stofgoud waren mijn deel en daar moest ik het mee doen. Toch heb ik altijd geweten dat er een moment zou komen waarop ik zou terugkeren. Nu, tien jaar later, moet het gaan gebeuren. Inmiddels ben ik een redelijk doortrapte gouddelver geworden en heb ik mijn ideeën tijdens de afgelopen winter aaneen gesmeed tot staalharde plannen. De aantrekkingskracht van het goud is gewoon te sterk om me nog langer door excuses te laten weerhouden. Ik kan hoogstens nóg een keer vol op mijn gezicht vallen.

 

 

De voorbereiding

Om problemen met wettelijke instanties, dagjesvissers en gespuis te vermijden, zoek ik naar locaties waar ik niet gezien kan worden of waar anderen niet bij mij kunnen komen. Een combinatie van beide eigenschappen is nog mooier. De landkaart en Google Earth zijn mijn hulpmiddelen en vervolgens worden enkele ‘prospects’ nader onderzocht. Ik ontdek enkele goed ogende stekken die me de veiligheid en rust bieden waar ik naar op zoek ben. Een mooie nachtstek is bijna niet te bereiken en daar heb ik een boot voor nodig. De oever heeft tal van kleine kommetjes en in het vroege voorjaar staan er zelfs nog bomen in het water. Of dat ook nog zo is als het waterpeil wat gezakt is moet nog blijken, maar het ziet er in elk geval schitterend uit. Een andere stek biedt de gelegenheid om de visgronden van weleer opnieuw te bevissen. Beide stekken liggen anderhalve kilometer uit elkaar. Voor niet veel geld weet ik een stalen roeiboot op de kop te tikken die ik met een gerust hart kan achterlaten aan de oevers van mijn goudmijn. Sterker nog, ik mag mijn stalen rivierros zelfs stallen in de corral van een aan de rivier wonende metaalbewerker.

“Een likkie verf mag er wel op”, zei de verkoper.

Ik dacht alleen maar terug aan de overlast van Oost-Europeanen 10 jaar geleden en wilde niet met een gemakkelijke buit aan het water zitten. De sloep, met als naam Demaine II, moet vooral niet opvallen en me slechts daar brengen waar ik in mijn eentje kan zitten. Ze mag er voor de rest uitzien als schroot zodat men haar aan de oever laat liggen. Een stalen pen in de grond en een kabel van hetzelfde materiaal moeten de laatste motivatie om haar te kidnappen wegnemen. Na de metamorfose is ze eigenlijk iets te mooi geworden. Omdat ik zonder boot niet goed bij de beoogde stekken kan komen (voeren kan wel) kan ik pas echt goed peilen als de boot er ligt. Mijn eerste proefworpen vanaf de overkant tonen aan dat de rivier op dit moment – het is maart – te hard stroomt om goed te kunnen peilen. Dat is dus een nadeel want de invloed van een ‘normale’ stroming, het echte bodemverloop en de hardheid van die bodem kunnen dus pas later in kaart worden gebracht. Het voordeel is dat mijn stekken aan de overkant niet bevist kunnen worden. Omdat ik me de bijkomende kosten van een buitenboordmotor wil besparen, eerlijk gezegd wil mijn vrouw dat, en ik het gesleep met zo’n ding zelf ook niet zie zitten, besluit ik de afstanden tussen beide stekken roeiend te overbruggen. In de sportschool ga ik dus ook steeds vaker op de roeitrainer zitten om me lichamelijk voor te bereiden. Misschien dat al die training er voor zorgt dat mijn afgezakt buikje zich weer weet op te tillen naar borsthoogte, het bierfust onder mijn riem weer een sixpack wordt en mijn armpjes gaan groeien van maatje ‘pudding’ naar formaat ‘Schwarzenegger’. Oké, dat is na tien jaar nauwelijks gesport te hebben natuurlijk een ‘mission impossible’, maar het kan in elk geval geen kwaad om wat extra te trainen. De reis tussen beide stekken zal bij stroming immers behoorlijk wat inspanning vergen. Terug, met de stroom mee, zal een stuk eenvoudiger zijn. Omdat ik me nog grote scholen windes kan herinneren die zich als uitgehongerde coyotes op mijn voerplek stortten, besluit ik mijn aas aan te passen aan de omstandigheden. Een bol van formaat (24-28 millimeter) en extra gehard door de toevoeging van vijf procent ei-albumine moet helpen om de windes te ontmoedigen.

De boilie moet tevens een aardige geurvlag en een goede instant respons kennen omdat het voorvoeren zich niet altijd even goed laat combineren met mijn werk. De boilie moet dus direct de aandacht trekken van trekkende vissen en hen verleiden tot nader onderzoek. Na wat gesprekken met een vismaat, die me tegelijkertijd nog even een goed adres voor eierstruif geeft, ben ik er uit. Het resultaat is een bal die goed uithardt, een goede instant respons heeft en slechts anderhalve euro per kilo kost.

 

De voorjaarspoging

Op de eerste zaterdag van mei rijd ik naar het water om de boot te water te laten. Ik wil ook een stukje varen, de stekken uitpeilen en wat voeren omdat ik zesendertig uur later voor een vierdaagse sessie zal terugkeren. Het valt behoorlijk tegen met de stroming maar ik kan toch enkele veelbelovende oneffenheden in het bodemverloop ontdekken. Tijdens het varen geeft de dieptemeter aan dat het overal ongeveer twee meter diep is, totdat ik bij mijn dagstek kom. Daar ligt een talud dat van anderhalf naar ruim vier meter afloopt. Ook op mijn nachtstek bevindt zich een interessant talud dat van ruim één meter afloopt naar zelfs vijf meter. Ik voer op beide stekken rond de taluds (diep en ondiep) anderhalve kilo boilies. Vooral op mijn dagstek moet goud te vinden zijn. Morgenavond trek ik er voor vier dagen op uit en zal ik, voor de eerste keer sinds jaren, proberen dat goud uit de rivier te halen.

Dat lukt helaas niet omdat ik midden in de paaiperiode terecht kom. De vis heeft kennelijk een andere plaats op de rivier gekozen om af te paaien en laat zich in deze regio nauwelijks zien. Een andere visser heeft vorige week echter dertien kleine nuggets in zijn zeef gehad, dus is het afscheid van de karpers waarschijnlijk van tijdelijke aard. Met veel geluk weet ik in de brandende zon toch nog een schub van gemiddeld formaat schaakmat te zetten, maar daar blijft het bij. Ik houd het na achtenveertig uur voor gezien op deze stek en maak een nieuw plan de campagne. Met temperaturen van boven de vijfentwintig graden is het in de volle zon (er is hier nergens schaduw) ook nauwelijks uit te houden. Ik heb overigens wel een idee waar de vis afpaait en waar ik ze mogelijk kan opvangen. Na de stek op woensdag en donderdag met de werppijp van voer te hebben voorzien kom ik op vrijdag terug voor een nachtje aan de rivier. Helaas blijkt dat het voeren voor niets is geweest en op een geweldig onweer na, dat me anderhalf uur van mijn slaap kost, is er niets wat deze sessie wat kleur geeft. Ik voer het restant van mijn bollen op het talud en roei naar de haven.

 

Een week later kom ik ’s middags rond half vijf aan op mijn stek. Een hengel vis ik naar links achter het leliebed en de andere schuin naar voren in de vaargeul. Aan de overkant nestelen twee Polen zich tussen de struiken maar gezien de afstand zal ik daar geen last van hebben. Ik warm mijn maaltijd op, spoel deze weg met een biertje en zak achterover. Ondanks de rust op het water zie ik nergens vis draaien. Rond de klok van half elf besluit ik te gaan slapen. Een kwartiertje later komt er een boot aanvaren die met een schijnwerper mijn kant op schijnt. Ik denk dat ik controle krijg maar het blijken andere vissers te zijn, die hun boot honderd meter van mij vandaan tegen de kant leggen. Ik denk dat dit de kansen op een aanbeet op mijn linkerhengel behoorlijk reduceert en val lichtelijk balend in slaap. Ik word wakker van een piep die gevolgd wordt door een volle fluiter. Nog half in slaap strompel ik naar mijn hengel, het is tóch de linker, en sla vast. Tijdens het drillen verruil ik mijn slippers voor laarzen en enkele minuten later glijdt een klein visje het net in. Als ik in het donkere net kijk twijfel ik tussen een hele grote winde of een klein karpertje. Op de onthaakmat in het licht van mijn hoofdlamp zie ik dat het gelukkig een schubkarpertje betreft. De dreumes weegt slechts vijfenhalve kilo, maar is memorabel omdat het de eerste van deze stek is. Stofgoud, maar ook dat is goud en derhalve kostbaar. De rest van de nacht en ochtend gebeurt er niets meer. Ik peil nog een beetje aan de rechterzijde van mijn stek en strooi een deel van mijn boilies tussen de lelies, op dezelfde drie meter diepte als waar ik mijn vangst van de afgelopen nacht deed. Dinsdag en woensdag voer ik nog een keer en op vrijdag ga ik er weer een nacht tegenaan, op jacht naar een dikke rivierbig. Ook de vrijdagnacht resulteert in een droog landingsnet en eigenlijk gebeurt dat nagenoeg elke sessie in deze periode. Ik blank in totaal tien opeenvolgende nachten en ik kan de motivatie om door te gaan even niet meer opbrengen. De vis zit duidelijk op een ander deel van de rivier of laaft zich aan andere voedselbronnen. Dit jaar is de plantengroei, en daarmee het aanbod van natuurlijk voedsel, ongelofelijk groot en ik besluit om het water tot aan het najaar met rust te laten. Ik vang op mijn thuiswater relatief gemakkelijk enkele mooie vissen, maar merk dat ik me stoor aan het gebrek aan rust. Veel meer vissers, auto’s die langs razen en diverse pottenkijkers. Een enorm contrast met mijn rivierstekken, maar ook een behoorlijk contrast qua vangsten.

 

Topsessie in het najaar

Uiteindelijk breekt het najaar aan en ik besteed vrij veel tijd aan de voorbereiding en plof me neer voor een sessie van drie dagen en nachten, samen met een vismaat. De eerste dag ben ik vlak voor het eerste daglicht al aan het water. Als de zon boven de horizon komt heb ik mijn hengels al op de uitgepeilde stekken liggen. Mijn linkerhengel ligt op vier meter diep aan de rand van een talud dat afloopt naar bijna zeven meter en de andere ligt vijftig meter daarnaast op het diepste punt. Beide stekken heb ik aangevoerd met anderhalve kilo boilies en ik zie in het eerste daglicht dat de witvis zich regelmatig toont aan het oppervlak. De watertemperatuur is prima voor de tijd van het jaar en ook het weer laat zich van haar beste kant zien. Eigenlijk verwacht ik al vrij snel actie, maar ik kan de hele dag koffie drinkend en rokend op mijn gat blijven zitten. Om elf uur ’s avonds zoek ik mijn warme slaapzak op. Ik was om vijf uur ’s ochtends al uit de veren en ik ben moe, terwijl de natuur om me heen nog klaarwakker is. Ratten scharrelen rond, een enkel vleermuisje is af en toe zichtbaar en ik heb al twee uilen zien vliegen. Vijf minuten later lig ik in diepe rust. Om twee uur ‘s nachts krijg ik een aanbeet op het talud en na een kort gevecht land ik een schub van net geen elf kilo. Niet enorm groot, maar wel bijzonder welkom na zoveel visuren en zo weinig karpers op de rivier. Ik zet de vis terug en monteer een nieuwe red birdfood boilie van eigen makelij. Ik loop mijn hengel uit, voer een dertigtal bolletjes bij en kruip tevreden terug in mijn slaapzak. De eerste is binnen!

Nauwelijks een kwartier later vertrekt dezelfde hengel opnieuw. Eerst aarzelend, maar dan heel gestaag vol van het talud af. Deze vis neemt direct tien meter lijn zonder dat ik er veel vat op krijg. Laat maar gaan, hij wordt vanzelf moe. Ik dril rustig verder en mijn vismaat komt naast me staan.

“Heb je er een?”, vraagt hij.

Ik vertel hem dat dit al de tweede is. Hij had de eerste run niet gehoord, maar nu staat hij naast me met het landingsnet, klaar om de rol van ‘schepper’ op zich te nemen. Na een kleine tien minuten is de vis schepklaar en glijdt hij over het koord van mijn net. Deze is zwaarder, veel zwaarder dan zijn voorganger. Al jaren koester ik de wens om ook in Nederland een karper te vangen van boven de twintig kilo. De eerste aanblik van de geblokte schub op mijn onthaakmat geeft een seintje naar mijn bovenkamer dat ik daarin geslaagd ben. Ik hang de vis in mijn ruimste bewaarzak weg op een veilige plek en voel me gelukkig tot in mijn haarvaten. Mijn queeste is geslaagd. Voordat de nieuwe dag aanbreekt, vang ik er op mijn andere hengel nog twee kleinere schubkarpers bij. Vier vissen in één nacht, een mooi begin van deze sessie.

 

Als de zon voldoende kracht heeft vergaard, maken we foto’s en geven de vis zijn vrijheid terug. Met enkele grote staartslagen zie ik hem het talud afdenderen, de diepte in. Prachtig! Helaas is mijn maat visloos gebleven, op de vangst van een brasem na. Ik zet koffie, bak wat tosti’s en kan ook deze dag geen vis vangen bij daglicht. Omdat het om half tien een beetje begint te regenen en de vangsten me de afgelopen nacht uit mijn slaap hebben gehouden, ga ik doodmoe op mijn bedchair liggen. Midden in de nacht, volgens mijn gevoel is het al zeker vier of vijf uur, word ik even wakker. Ik realiseer me dat er helemaal niets meer is gebeurd. Dan val ik weer in slaap.

Een langgerekte fluiter wekt me en slaapdronken trek ik snel mijn slippers aan en pak ik mijn hoofdlamp. Als ik de hengel oppak, sla ik vast op een zandzak. Even later denk ik toch dat het een kleintje is, maar dat komt omdat de vis naar me toe zwemt. Maar als de karper afbuigt is hij weer onhoudbaar. De dril is zwaar en duurt zeker een kwartier. Uiteindelijk kan mijn vismaat de karper landen maar ik denk te zien dat hij mis schept. Hij verzekert me dat dit niet het geval is en steunt en kreunt onder het gewicht wanneer hij het gevulde landingsnet naar de onthaakmat zeult. In het licht van mijn lampje zie ik dat het pas twee uur is, dat valt me minstens drie uur mee. Als ik de vis op de mat zie liggen, rollen mijn ogen haast uit hun kassen. De ene gedachte na de andere flitst in enkele seconden door mijn hoofd.

“Alweer een bak van een vis, een sterrenkijker, een schub, zeker een meter, en dan die buik!”

Ik maan mezelf tot kalmte en neem als eerste het meetlint ter hand. Nauwkeurig meten, onder de vis langs, maakt me bewust dat dit de langste karper is die ik ooit heb gevangen. Eén meter en vier centimeter lang is de vis, om precies te zijn. Ik maak mijn weegzak nat, stel de unster af aan mijn driepoot en hang de vis er aan. De naald komt ruim voorbij de twintig kilo tot rust. Ik wilde heel graag een veertiger vangen in eigen land en nu vang ik er twee in een sessie. Hoe onvoorspelbaar kan karpervissen soms zijn? Als de vis veilig in een bewaarzak zit, ga ik op mijn dooie gemak de klusjes doen die na een vangst moeten gebeuren. Opnieuw ingooien, bijvoeren, wat materiaal opruimen en mijn schepnet en weegzak uitspoelen. Om drie uur ga ik op de rand van mijn stretcher zitten en schrijf de vangstgegevens in mijn logboek. Ik ben nog steeds klaarwakker en kan niet meer slapen. Vervolgens controleer ik de vis enkele keren, neem een feestbiertje, lees wat in een Engels karperboek en rook me te pletter terwijl mijn vismaat zijn tekort aan slaap probeert in te halen. Mijn adrenalineniveau komt pas tegen vijf uur weer tot rust en dat activeert mijn slaapmodus, dus leg ik mijn boek weg en kruip ik de zak weer in. Ik ben net weggezakt in een diepe slaap als ik weer een run krijg. Ik voel het contrast tussen geluk en schaamte. Mijn maat heeft nog steeds niks en staat al voor de zesde keer naast me met mijn landingsnet. Deze keer is het ‘gelukkig’ een kleintje. Morgenochtend ruilen we van stek, beloof ik hem. Ik hoop dat hij ook nog enkele vissen vangt deze sessie en gelukkig slaagt hij daar de laatste nacht ook in. De vangst van mijn vissen met schubben als gouden dukaten hebben me volledig verzadigd. Ik heb mijn revanche gehaald zonder op mijn gezicht te gaan. Daarmee kan ik dit hoofdstuk in mijn karperleven en in mijn logboek tijdelijk afsluiten. Mission accomplished!

 

Naschrift

Een rivier is beslist geen parkvijver. De omgeving is zowel in zijn natuurlijke als gecultiveerde vorm voor beginnende en onervaren karpervissers ongeschikt. Alleen de grote gladde rivierkeien en basaltblokken maken het al gevaarlijk. Het is een landschap waar wind en neerslag vrij spel hebben en waar het bij onweer slecht toeven is vanwege een gebrek aan schuilplaatsen. Het water dat af en toe rustig door het rivierdal meandert, kan binnen een uur veranderen in een kolkende stroom. Een bootje zonder reddingsboei en reddingsvest is niet alleen stom maar in mijn optiek zelfs ondenkbaar. Je moet er ook niet aan denken dat mensen met lieslaarzen of een waadbroek aan het water in glijden of een vis zakken op een ondoordachte plek. De omgeving is geschikt (gemaakt) voor alles wat lomp en groot is, zoals grote sluizen en dito duwschepen. Dat betekent dat je continu alert moet zijn en dat je – net als je materiaal – in een goede conditie moet verkeren. Niet iedereen is zich daar altijd van bewust en met enige regelmaat lees je in de krant dat er iemand verdronken is of vermist wordt, of dat een te klein bootje gezonken is als gevolg van een ongeluk.

Goede kleding, robuust materiaal, de nodige ervaring en bewust stilstaan bij je eigen veiligheid zijn een must voordat je aan het bevissen van een rivier kunt beginnen. Daarnaast zijn de vangsten op rivieren vaak erg onvoorspelbaar. De vis kan zich weken, in mijn geval zelfs maanden, niet laten zien of vangen. Daar staat tegenover dat de voldoening die de vangst van een rivierbig geeft, niet te vergelijken is met een karpervangst op afgesloten water.